Het gaat dan haast altijd om het afwegen van de belangen. In al deze gevallen beroept de werknemer zich er op dat zijn belangen in verhouding tot de te beschermen belangen van de werkgever door middel van de concurrentiebepaling onbillijk worden benadeeld (art.653 lid 2 boek 7 BW)
En dan komen de praktijk voorbeelden om de grenzen te bepalen. Wat was er in dit geval aan de orde? (gerechtshof den Haag mei 2008)
Een werknemer met een LTS opleiding had één jaar gewerkt in een uitvoerende technische functie. Hij beschikte niet over concurrentiegevoelige informatie. Hij had het vak in de praktijk geleerd en daarbij op kosten van de werkgever een kleine introductiecursus gevolgd. Na dat ene jaar gaat hij uitgerekend bij de directe concurrent werken. Het concurrentiebeding hield in dat hij binnen één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet bij een vergelijkbare onderneming mocht werken. De voormalig werkgever wilt hier iets aan doen en procedeert tegen zowel zijn voormalig werknemer als de nieuwe werkgever.
De werkgever voert nog aan dat 1) de nieuwe werkgever profiteert van diens investeringen en 2) door de overstap van de werknemer in een krappe arbeidsmarkt de concurrentipositie van de nieuwe werkgever haast automatisch versterkt.
Het gerechtshof vond de belangen van de werknemer toch weer zwaarder wegen dan die van de werkgever.
De gedachte was in dit geval dat de werkgever de investering ook kwijt zou zijn geweest als de werknemer niet bij een ander bedrijf in dienst was getreden en hij had een zwaarwegend belang om een baan naar keuze te aanvaarden binnen zijn ervaring waarbij hij ook nog eens meer loon had bedongen. Maar belangrijk was hier ook het termijn van het concurrentiebeding (12 maanden) dat in verhouding tot de arbeidsrelatie (ook 12 maanden) buiten verhouding werd beoordeeld.
Moraal van het verhaal is dat een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst nog geen garantie geeft. Maatwerk is dus van belang.