Afgelopen jaar in oktober speelde een zaak bij de Hoge Raad, waarbij Jonathan T. in cassatie is gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag. Het gaat daarbij over de vragen of auteur en voormalig rechercheur Michiel Princen met het boek ‘De Gekooide Recherche’ het ambtsgeheim, het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en/of de Wet bescherming persoonsgegeven, tegenwoordig de AVG, worden geschonden. De Gekooide Recherche gaat in het algemeen over de gang van zaken bij de Amsterdamse recherche in de periode van mei 2014 tot eind januari 2014. In hoofdstukken V en VI gaat het vervolgens meer specifiek over Jonathan T. die zich als advocaat voordoet en schuldig is bevonden aan oplichting.
Hoewel de strafzaak ook zeer intrigrerend is, zal ik het in dit artikel slechts hebben over waarom met ‘De Gekooide Recherche’ niet het ambtsgeheim, het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en/of de Wet bescherming persoonsgegeven, tegenwoordig de AVG, is geschonden. Hierbij zal ik puntsgewijs de afwegingen van het Hof langs lopen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof in oktober 2018 bekrachtigd.
Ten eerste betoogt Jonathan T. dat Michiel Princen zijn ambtsgeheim heeft geschonden. Michiel Princen betwist dit echter en geeft aan dat zijn boek is geschreven aan de hand van openbare informatie. Doordat Jonathan T. schending van het ambtsgeheim als grondslag legt aan zijn vordering, draagt hij de stelplicht en de bewijslast. Jonathan T. bewijst vervolgens niet (voldoende) dat het ambtsgeheim zou zijn geschonden. De twee passages uit het boek waarnaar Jonathan T. verwijst om dat aan te tonen, wordt namelijk gemotiveerd betwist door Michiel Princen.
Ten tweede betoog Jonathan T. dat zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt geschonden. Dit recht staat in deze tegenover het recht op vrijheid van meningsuiting. Het Hof kwam daarbij tot de conclusie dat de vrijheid van meningsuiting prevaleert, althans dat publicatie van het boek niet onrechtmatig is. Het Hof refereerde daarbij onder andere naar de rechtsregel uit het Springer arrest, waarin werd aangegeven dat geen beroep kan worden gedaan op het recht op bescherming van reputatie als het verlies van goede naam een voorzienbaar gevolg is van het eigen gedrag, zoals het plegen van een strafbaar feit.
Tot slot gaat het Hof ook niet mee in de redenering van Jonathan T. wat de vermeende schending van de Wet bescherming persoonsgegevens, tegenwoordig de AVG, betreft, omdat het recht op verzet tegen gegevensverwerking niet van toepassing is op gegevensverwerking voor uitsluitend journalistieke doeleinden.
Voor mij als jurist een fascinerende zaak, ook vanwege de grote media aandacht en daarmee maatschappelijke impact die het met zich meebracht.
Door: J.P. Voorn