In onze nieuwsbrieven besteden we er veel aandacht aan, het ontslagrecht. Een van de manieren om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (“vast contract” in de volksmond) te ontbinden is om een ontslagvergunning aan te vragen bij het CWI.
Voor- of nadeel van de CWI-route is dat er geen ontslagvergoeding toegekend kan worden. De vergunning wordt wel of niet toegekend. De werkgever kan dan met gebruikmaking van de vergunning de arbeidsovereenkomst beëindigen. De meest bekende reden (grond) om een ontslagvergunning aan te vragen is de “bedrijfseconomische” reden. Maar ook ongeschiktheid voor de functie of verwijtbaar handelen van de werknemer waaronder het weigeren van werk of een verstoorde arbeidsrelatie kan een reden zijn om een ontslagvergunning aan te vragen.
Over al deze verschillende redenen is heel wat te vertellen maar bij het verkrijgen van een vergunning is geen plaats voor het toekennen van een “ontslagvergoeding”. Het gevolg was dan dat de werknemer alsnog ons kantoor in moet schakelen om een procedure op te starten welke bekend staat onder de naam “kennelijk onredelijke ontslagprocedure”.
Hierin beoordeelt de rechter zelf nogmaals of een redelijk handelend mens ook tot beëindiging was gekomen zonder financiële tegemoetkoming aan degene die ontslagen is. Hierbij worden alle omstandigheden op het moment dat er feitelijk ontslagen wordt in overweging genomen. Zo kan later blijken dat de vergunning is verleend op basis van verkeerde informatie of dat er informatie is achter gehouden. Maar het kan ook gebeuren dat het economische weer inmiddels veranderd is of dat de gevolgen voor de betrokken medewerker te ingrijpend zijn in relatie tot de belangen van de werkgever. Zo is er dus ruimte om de rechter (i.p.v. het CWI) te vragen hier een uitspraak over te doen en dus ook een ontslagvergoeding voor te stellen.
Nu is de hoogte van deze ontslagvergoeding bij een “kennelijk onredelijke ontslagprocedure” onderwerp van discussie tot in de Hoge Raad. Er waren gerechtshoven die de “kantonrechtersformule” hanteerde minus 30 % (den Haag) terwijl een verlaging van 50 % door de andere gerechtshoven werd gehanteerd. Nu heeft de Hoge Raad inmiddels besloten dat een “formule” te algemeen is. Ze moeten van geval tot geval gaan bepalen welke vergoeding recht doet aan de situatie, als er al sprake moet zijn van een vergoeding.
Conclusie
De duidelijkheid vooraf is er niet beter op geworden maar verder is alles nog mogelijk. De rechters zullen vast gebruikmaken van de “formule” maar mogen dat niet zeggen in hun motivering.